Dit is geen boek maar een roadmovie. Over twee jongens die op een brommer dwars door Zuid-Afrika trekken. De een helpt de ander met het zoeken naar zijn afkomst. Want die ander denkt dat hij niet zwart, maar blank is. Dat hij als kind is ontvoerd uit een wit gezin en als slaaf is misbruikt door een zwarte familie... Kijk maar, hij is toch blond?! Maar wie gelooft zo'n waanzinnig verhaal? Jij? lees verder >>

Een stukje uit Niemandsland waarbij Simon gaandeweg ruzie krijgt met de andere hoofdpersoon, Jimmy. Hoewel Simon in eerste instantie nog erg geloofd in het slagen van de zoektocht van zijn nieuwe vriend, komt hij er langzamerhand achter dat er toch veel niet klopt aan al die mooie (of eigenlijk heftige) verhalen. Dus besluit hij uiteindelijk Jimmy achter te laten; die jongen bekijkt het maar! Of toch maar weer niet?...

Ik stond nog steeds verstijfd van angst in die berm. Krampachtig hield ik mijn brommer vast, alsof ik hem nooit meer zou loslaten. Had ik al verteld dat we op de brommer waren? Dat hij was afgestapt omdat we ruzie hadden? Had ik dat al gezegd? Ruzie was een van alle emoties die me aan Jimmy gekluisterd hielden. Het was niet de eerste keer, en het zou ook zeker niet de laatste keer zijn. Wedden? Man, we bakkeleiden wat af die week, wij met z’n tweeën. We moesten nog zeker een uur rijden naar Mooi Kaap en we zouden echt moeten opschieten als we daar voor het donker wilden zijn. En eerlijk gezegd had ik het helemaal gehad met al zijn mooie praatjes. Pissig was ik.

Jimmy had met tranen in zijn ogen gestaan. ‘Simon, ik weet het niet meer. Je moet me helpen. Alsjeblieft, help me. Ik weet het niet meer. Wat moet ik nog? Help me dan!’
Helpen? Hallo zeg! Ik hielp hem al een eeuwigheid en we kwamen geen millimeter vooruit. Er was geen dag voorbij gegaan of meneer had me voor de gek gehouden. En mijn vader ook, achteraf bekeken. Dat moet ik eerlijk bekennen. Wat kon die knul liegen, zeg! Tegen mijn vader, mijn moeder, de politie& Nou ja, tegen wie niet eigenlijk? Dus die krokodillentranen konden me gestolen worden.
‘Bekijk jij het maar, windlawaai, je liegt dat je scheelziet,’ riep ik tegen hem.
‘Maar ik weet het niet, écht. Het kan toch& Mijn ouders. Nee, jouw vader& Dorina dan, zij zei toch ook& Nee. Niet dan. Goed, niet dan! Simon, alsjeblieft, help me...’
Om zijn smeekbede een gezicht te geven, ging hij voor me op zijn knieën. Alsof hij me om vergiffenis wilde vragen. Vergiffenis. Waarvoor dan? Hij leek wel dronken.
Ik trapte mijn bromfiets zo woest aan dat die uit angst in één keer aansloeg. ‘Dan ga ik alleen! Je bekijkt het maar!’
Vol gas gaf ik. Jimmy kon oplazeren.
Mijn brommer spoot weg in een rookwolk van ongeduld.
Maar na een paar kilometer scheuren over het asfalt kreeg ik al spijt. Dat ben ik: altijd spijt krijgen. Het teerpad waarover we waren gekomen, stond bekend als de stilste weg van het hele land. Rond dit tijdstip zou hij zeker uren moeten wachten op een lift, en zodra de zon onder was, liep je grote kans te worden beroofd. En dan kwam je er nog verdraaid goed af. Nee, dat kon ik Jimmy niet aandoen. Niet na alles wat we hadden meegemaakt. Samen uit, samen thuis. Kom op!

<< terug