Als de dertien jarige Hein op een dag uit school komt, zit zijn moeder dood op de bank. Na de schrik en de paniek dringt al snel de keiharde werkelijkheid tot hem door. Niet alleen is hij zijn moeder kwijt; ook zijn vertrouwde wereldje van school, de buurt en zijn vrienden zal nooit meer hetzelfde zijn. Hein heeft geen contact met zijn vader en hij beseft dat zijn hond naar het asiel moet en hijzelf naar een weeshuis zal worden gestuurd. Ten einde raad besluit hij gewoon verder te leven, alsof er niets is gebeurd. Alsof zijn moeder nog leeft. Maar waar laat hij haar?

lees verder >>

Een stukje uit Hein waarbij Hein, de dertienjarige hoofdpersoon, er achterkomt dat het niet gemakkelijk is om voor jezelf te zorgen. Om te beginnen is het eten bedorven. En als hij dat heeft weggegooid, is de koelkast leeg. Dus moet hij boodschappen doen. Maar dat kost geld. Dat zit niet in zijn spaarpot en zijn moeders portemonnee ligt ergens. Maar waar?

Als ik weer veilig thuis ben, tussen de geborgen muren van mijn geheime bestaan, blijkt alle rampspoed van die dag nog niet geleden.
Ten eerste hangt er een vieze pieslucht in huis.
Mijn moeder? Nog steeds? Hoe kan dat nou?
Maar grondig speurwerk levert een nieuwe verdachte op, angstig verstopt achter de bank: Fred! Hij heeft in de gang geplast, zijn poot gelicht tegen het tafeltje waarop de telefoon staat. Arme hond. Dat komt er dus van als je hem vergeet uit te laten. Met een handvol wc-papier ruim ik de kliederboel op.
Daarna is de deurmat aan de beurt.
Daar ligt post op. Geen brieven of vrolijke ansichtkaarten, maar witte en bruine enveloppen. Over energie, banken, iets van de Zusters van de Heilige Kerk, en een van de Hartstichting. Zin om ze open te maken heb ik niet. Ik kan zo wel raden waar ze over gaan: geld. Rekeningen voor mijn moeder. Voorlopig leg ik ze weg op de keukentafel, al realiseer ik me dondersgoed dat die eens betaald moeten worden. Stroom, water en huur. In dit leven krijg je niets voor niets.
Maar hoe deed ma dat?
Ik zou niet eens weten waar haar portemonnee ligt.
Bij het opentrekken van de koelkast volgt er een nieuwe tegenslag. De pizza’s en lasagne blijken al twee maanden te zijn verlopen, lekker dan. Ik had het spul natuurlijk direct moeten opeten of bevroren in de vriezer moeten laten. Weg ermee, ziek worden lijkt me nu helemaal geen goed plan; ik heb al last van mijn schouder. Als ik de dozen in de vuilnisbak heb gekieperd en weer in de koelkast kijk, gaapt me meer leegheid aan dan ik had gehoopt. Een pak vruchtensap dat ik van het bovenste rek haal, voelt zo licht dat het op moet zijn. De melk daaronder die ik gretig aan mijn mond zet, bevat zure klonten.
Gadverdamme, ik moet bijna kotsen.
De fles cola die ik vervolgens opendraai, geeft geen een belletje prik meer. De kaas is beschimmeld, het brood oud.
Er zit niets anders op: dat wordt boodschappen doen.
Maar mijn spaarpot is zo goed als leeg. Ik hou ‘m ondersteboven; er valt wat klein spul uit. In de palm van mijn hand glimmen drie stuivers, een paar centen en één blinkende gulden.
Hoeveel kost een halfje bruin?
Geen flauw idee. Boodschappen deed mijn moeder. Deed ze ook ‘ns wat. Opnieuw tel ik de muntjes in de palm van mijn hand.
Kan er een fles cola van af? Weet ik veel?
Maar wil ik voor mezelf blijven zorgen, dan zal ik toch echt eten moeten kopen.
Er zit dus niets anders op dan postuum mijn moeder te rippen.
‘Sorry, ma!’
Bij de kapstok doorzoek ik de zakken van haar jas. En vind een vuile papieren zakdoek, een verfrommeld pakje, een nagelvijl, drie plaatjes uit zakken chips, een bonnetje, en een knoop.
Geen portemonnee.
Stom, haar handtas natuurlijk!
Terwijl ik me probeer voor te stellen hoe die tas er eigenlijk uitzag, trek ik in haar slaapkamer een willekeurige kast open.
Maar die hangt vol jurken en meteen slaat mijn stemming om.
Van ergernis naar droefenis.
Toen ik nog op toneelles zat, heb ik me een keertje moeten verkleden als vrouw. Heb ik een van die jurken aangetrokken, me opgemaakt met lippenstift en oogschaduw, en me in haar naaldhakken gewurmd. Gewoon voor de lol. Het zag er niet uit. Ma was niet meer bijgekomen van het lachen: ‘Heb ik eindelijk een dochter!’
Ik duw de jurken opzij. Er ligt geen handtas.

<< terug